Nederlandse schapenhouders blijven jaarlijks met zo’n 1,5 miljoen kilo scheerwol zitten. Een kleine voorhoede ontwerpers wil van dit woloverschot, dat afval is geworden, weer waardevol materiaal maken.
Tekst: Joline van den Oever Publicatie: Volkskrant Magazine 1 juni 2023 Illustraties: Willemien Ebbinge
Het is uiteraard niet de bedoeling om slaapverwekkend van start te gaan, maar we moeten toch even beginnen met schaapjes tellen: zo’n 850 duizend lopen er rond in Nederland, vertelt Janne de Hoop van het Hollands Wol Collectief. Dat zijn niet alleen vrolijke grasmaaiers, maar ook veelal schapen die worden gehouden voor hun vlees en zuivel. Een à twee keer per jaar worden zij ontdaan van hun vacht.
Hoeveel wol dat oplevert, verschilt per schaap, maar gemiddeld zal het zo’n 2,5 kilo zijn, zegt De Hoop. Exacte cijfers van het woloverschot zijn er niet, geeft ze aan, maar de 1,5 miljoen kilo die rondzingt, is gebaseerd op het aantal Nederlandse schapen dat het CBS vastlegt en het feit dat de afzetmarkt van Nederlands wol is ingestort. Grootafnemer China is sinds de pandemie afgehaakt en op eigen bodem wordt niet meer grootschalig gewassen, gesponnen of geweven. Schapenhouders blijven dus zitten met een flinke hoeveelheid wol, die ze eerder geld kost om te laten afvoeren dan dat het iets oplevert. Om te voorkomen dat de wol bij het afval en uiteindelijk in de verbrandingsoven belandt, richtten De Hoop en haar compagnon Mirthe Snoek twee jaar geleden het Hollands Wol Collectief op, met als doel de Nederlandse wol weer van waarde te maken.
Wollen werkplek
Omdat Nederlandse wolvezels vrij ruw aanvoelen op de huid, ligt het momenteel meer voor de hand om het te gebruiken in het interieur dan in kleding, zegt De Hoop. Van de ruwe wol maakt het Hollands Wol Collectief momenteel meters ‘designvilt’ en ‘woolfill’ op rol, dat is toe te passen als akoestisch materiaal in kantoren en als vulling in meubilair. Zo gebruikt Nederlands merk Kairos het wol als vulmateriaal in hun duurzame bank. Op het kantoor van de provincie Zuid-Holland staat een wollen werkplek met akoestische panelen. De materialen die het Hollands Wol Collectief aanbiedt zijn ‘non-woven’, oftewel niet gesponnen tot garen. Dat de non-wovens niet in het buitenland hoeven te worden gesponnen, betekent niet dat het een lokaal geproduceerd product is: het moet alsnog de landsgrenzen over om gewassen te worden, want naast spinnerijen zijn ook grootschalige wolwasserijen niet meer te vinden in Nederland.
Maar die schapen zijn er wel, in overvloed. Zo schakelde de gemeente Rotterdam ontwerper Christien Meindertsma in om zich te buigen over de 5.000 kilo wol van de 2.500 schapen van herder Martin Oosthoek, die binnen de stadsgrenzen als natuurlijke grasmaaiers fungeren. Meindertsma mengde de wol (samen met de Ierse spinnerij Donegal Yarns) onder andere met oude wollen truien uit Rotterdamse kringloopwinkels om er eerst garen, vervolgens stof en uiteindelijk een deken van te maken.
De meest recente toevoeging aan het project is een meubelstof van 80 procent Rotterdamse wol, gemixt met 20 procent afsnijdsels uit de meubelstoffen van bankenmerk Gelderland. De meubelstof met kleurig spikkelpatroon werd vorige maand voor het eerst getoond op een ‘refurbished 4600 Gelderland’-bank tijdens vakbeurs Design District in de Van Nelle Fabriek. Alle producten die zijn voortgevloeid uit de wol van de Rotterdamse kudde – van bomberjack tot wandtapijt – waren de afgelopen Dutch Design Week te zien in de tentoonstelling De Zachte Stad, die momenteel door de regio Rotterdam reist. Dit weekend nog te zien in Het Timmerhuis en daarna t/m 25 juni op begraafplaats Hofwijk.
Ook kunstenaar Claudy Jongstra, die al sinds 2001 haar eigen kudde schapen houdt, maakt zich samen met compagnon Stefan Koper hard voor het gebruik van wol van eigen bodem. Hun initiatief Weved verwerkt de wol van het Drentse heideschaap, ook met behulp van Donegal Yarns, tot garens. Samen met het Nederlandse designlabel Regained, dat enkel werkt met restmaterialen, ontwikkelden ze de ‘Lounge Chair 01’: bestaand uit een zitting van ongeverfde Nederlandse wol, met een klapstoelframe van resthout uit de bouw.
Blauwe spuitbusstreep
‘Waar ik voor sta, is waar ik op zit’, zegt Marieke Jansen, oprichter van meubelmerk Behhdesign, die ook een zitmeubel maakte van het Nederlandse woloverschot. Op de Milanese designweek Salone del Mobile toonde ze haar zitzak-achtige stoel ‘Ida’, die door een slimme vouwconstructie van een stevige rugleuning is voorzien, zonder dat er een frame aan te pas komt. De loungestoel bestaat enkel uit een vulling van Nederlands wol en een hoes van gerecyclede pet-flessen of wollen meubelstof van het merk De Ploeg.
Het Italiaanse meubelmerk Tacchini toonde diezelfde week in Milaan dat niet alleen Nederland kampt met een woloverschot. Met de installatie ‘Tacchini Flock’ beweegt het klassieke meubelmerk zich naar het vervangen van synthetisch schuim in eigen designklassiekers door Italiaanse restwol. Designstudio FormaFantasma werd ingeschakeld om in een aaibare presentatie designklassiekers – zoals het uit rolletjes opgebouwde ‘Nine To Five Daybed’ – gestript te tonen, zodat de wollen vulling en bekleding bloot kwamen te liggen. Voorzien van een opvallende blauwe spuitbusstreep, die verwijst naar de markeringen die schapen krijgen aangebracht zodra ze gedekt zijn.
Tacchini Flock - Foto Andrea Ferrari Ida fauteuil - Behh Design
Dat het merendeel van de wol van de Nederlandsche schapen vrij stug is, betekent overigens niet dat niemand zich waagt aan het maken van wollen kleding op Hollandse bodem. Reina Ovinge van The Knitwit Stable houdt haar eigen angorageiten en merinoschapen, die zachtere wol opleveren dan schapen die worden gehouden voor vlees- en zuivelproductie. Toch koopt ze ook de wol van het traditionele Nederlandse schaap in, want die kan – mits geselecteerd op fijne vezels die onder het jeukpunt liggen – prima worden gebruikt voor truien en dekens. Haar wol wordt gewassen en gesponnen binnen Europa en in eigen atelier gebreid tot truien, mutsen, sjaals en wanten. Ook modeontwerper Joline Jolink waagde zich vorig winterseizoen aan een kledingstuk: een gelimiteerde (er is er nog één!) winterjas van de wol van het Kempische heideschaap.
Meer onderzoek naar en aandacht voor de kwaliteit van wolvezels, door de juiste verzorging en bewuster fokken, levert hoogwaardige schapenwol op die minder kriebelt, zegt ook De Hoop. Een fijne vezel onder het jeukpunt (met een vezeldikte van 28 micron of lager) buigt op de huid en een wat grovere zoals die van het gemiddelde Nederlandse schaap (33 micron of hoger) niet, vandaar dat deze meer ‘prikt’, legt Ovinge uit. Door een speciaal fokprogramma wist ze samen met begrazingsbedrijf De Wassum de vezeldikte van hun tweeduizend schapen al aanzienlijk te verfijnen. Ook herder Oosthoek selecteert zijn schapen inmiddels niet enkel meer op kuddegedrag, maar ook op de kwaliteit van hun vacht. Omdat de Nederlandse wolindustrie al zo lang stilligt valt er nog genoeg te verbeteren, verklaart De Hoop. Idealiter haalt ze met het Hollands Wol Collectief de wasserijen en spinnerijen weer terug naar eigen bodem. Een gedroomde schets van een ideale kringloop waarin alles lokaal wordt geproduceerd ligt al op tafel, met daarboven heel groot de letters: ‘Wolhalla’.